Door Arne van Mourik, opgedragen aan alle andere steunpilaren
van het Nederlandse schooldammen. Uit: Het Honderdveld, cluborgaan van de Puttense Damlub.
Arnemuiden Station vrijdag 7 juli,
vijf over vijf, ik hap nog na van verbazing. In de trein zat mijn schoonzus,
van tien jaar geleden en wat blonder. Geintje van Vadertje Tijd want ik ben
niet zomaar bij de Arne uitgestapt, een nieuwe fietsvakantie begint hier, of
eigenlijk een paar kilometer verderop in Kleverskerke, waar ik op een bankje gezeten
zal proberen naar de jaren vijftig en zestig te gaan, en nog veel verder terug.
De belichaming van het woord gehucht,
dat is het in oostelijk Walcheren gelegen Kleverskerke; een groepje huizen en een
pion van de Nederlands Hervormde Kerk. Niemand had ooit gedacht dat juist dít miniatuurdorp
landelijk nieuws zou worden. Terugkerend landelijk nieuws. “Als je hier ‘s
nachts lawaai hoort kun je er zeker van zijn dat er iets mis is, zelfs een
kroeg is in de verre omtrek niet te vinden.” Halverwege de twintigste eeuw staat
de verkaveling van deze hoek van Zeeland nog in de kinderschoenen.
Openbaar vervoer ontbreekt, al heeft een goedwillende ondernemer het eens geprobeerd met een kleine bus naar Middelburg en terug, één keer per week. Maar zelfs dat was te veel gevraagd. Klevers inwoners zonder auto zijn aangewezen op brommer, fiets of benenwagen, ook ’s winters in gure wind en regen. De mensen zijn er als het land om hen heen: hard en eerlijk. Vriendelijk ook, en tegenover berusting (de watersnood knijpt geen oogje toe) zetten zij een onwrikbaar karakter. De rust waarin ze gedijen lijkt zelfs nóg zaliger geworden sinds de dam bij Veere klaar is: het water is getemd en ligt langzaam verzoetend achter de dijk. Maar met het zilte grondwater is ook de traditionele paarse zomergloed van duizenden buitendijkse schermbloemen verdwenen.
Openbaar vervoer ontbreekt, al heeft een goedwillende ondernemer het eens geprobeerd met een kleine bus naar Middelburg en terug, één keer per week. Maar zelfs dat was te veel gevraagd. Klevers inwoners zonder auto zijn aangewezen op brommer, fiets of benenwagen, ook ’s winters in gure wind en regen. De mensen zijn er als het land om hen heen: hard en eerlijk. Vriendelijk ook, en tegenover berusting (de watersnood knijpt geen oogje toe) zetten zij een onwrikbaar karakter. De rust waarin ze gedijen lijkt zelfs nóg zaliger geworden sinds de dam bij Veere klaar is: het water is getemd en ligt langzaam verzoetend achter de dijk. Maar met het zilte grondwater is ook de traditionele paarse zomergloed van duizenden buitendijkse schermbloemen verdwenen.
Ook doorgaand verkeer is er niet
in het dorp. Onderlangs de dijk van het Kanaal door Walcheren loopt de enige
toegangsweg: hobbelig en bochtig, smal en nauwelijks verhard. In het dorp splitst
‘ie zich in twee doodlopende takken. Aan het eind van één van beide staat een
schooltje waar verdacht veel auto’s stoppen, moeizaam rechtsomkeert maken en
weer terugrijden. Het zijn toeristen die Zeeland nog niet kennen, of
gelukzoekers die pardoes op de verkeerde sluipweg verzeild zijn geraakt. Ze
druipen af terwijl boven de kruin van de dijk een wit zeil passeert. Strak als
de horizon hier is, een trillende lijn in hete zomers, wordt ze toch gebroken.
Door de wind vervormde bomen werpen grillige schaduwen op de grond, op lichter groene
of gele velden. De boeren benutten het stralende weer om hun hooi te keren, de
weide is van een stoer Zeeuws paard met korte manen. Een flinke terp toont de laatste
resten van een oude boerderij.
Wie in Kleverskerke rondkijkt
ziet het knusse kerkje met haar torenspits, en veel leegstaande huizen. Een
postbus. Een mevrouw is bezig met haar tuintje. Zij verklaart dat de jeugd uit
het dorp wegtrekt terwijl de pensioenmensen blijven. Er is zelfs een heel
straatje waar alleen seizoenmensen wonen. Toch toeristen. Ze zijn welkom, ze brengen
leven in de brouwerij sinds het inwonertal tot onder de honderd is gezakt. Zij
die nog werkzaam zijn leven van de landbouw, of ze forenzen, meestal naar Middelburg.
Dit dorp heeft niets: geen
kapper, geen kruidenier, geen groenteboer. Eén winkel is er, een zaakje met
lage zolder waar een geur hangt die doet denken aan soda en zeep. De
koffie komt er nog uit grote blikken en de snoepjes uit stopflessen die keurig
in ‘t gelid op een plank voor de etalage staan. Suiker kun je er krijgen, en tijmsiroop,
melk, stokvis, vlees in blik. En boenders, boorzalf, klompen en bier. Het is
een wonderlijk mozaïek van geuren en kleuren. De vrouw die dit warenhuis
bestiert heeft het er niet druk mee, ze rekent de prijzen nog uit op een papiertje,
met een stompje potlood waar ze even aan likt. Een kassa is overbodig. Ze heeft
geduld, zoals alle Klevers geduld hebben.
Met een beetje goede wil, de boeren
rondom meegeteld, telt het dorp veertig gezinnen. Die zijn dus niet bepaald verwend
met vertier. De ringrijderij, de damclub en de Sint, dat zijn de tradities die
het dorp zich permitteert. Echte verenigingen zijn er niet. Ja, wel van de
kerk, maar die hoort bij Arnemuiden.
Voor bijna alles is men aangewezen op de
naaste buur en op Middelburg, waarvan de industrie langzaam dichterbij komt. Onherroepelijk
lost het dorp op in de vooruitgang, wordt vermalen in de maalstroom van
mechanisatie en ontwikkeling. Stampende machines komen ontsluitingswegen
aanleggen, de akkers en oude wegen worden rechtgetrokken. De opbrengst van de
velden zal worden verhoogd, de welvaart neemt toe, het einde van het idyllisch isolement
is nabij, maar dan zonder de sierlijke meidoorn die Klevers bezoek begroet.
De dorpsschool
Het laatste bolwerk van
zelfstandigheid is de in 1819 gestichte dorpsschool. Hervormden, gereformeerden
en oud-gereformeerden, ze wilden allemaal wel een eigen school. Het werd een
compromis: de openbare werd gesticht in een pand dat al meer dan een centennium
ruimte bood aan onderwijs naar eigen welbevinden. De boeren, hun kinderen, en
de kinderen van hun arbeiders, ze hebben er allemaal leren lezen en schrijven.
Aan het einde van de eeuw kon het zomaar gebeuren dat een leerling een geweer mee mocht nemen naar school. Als er dan in de buurt een kraai of een duif neerstreek en meester zei “Kees, schiet hem dood”, dan deed Kees dat. Het was de tijd van het barstensvolle schoollokaal: veertig leerlingen pasten erin. Maar de tijden veranderden, het lokaal werd hoe langer hoe minder vol. De geur van geslepen potloden en inkt voor kroontjespennen bleef, de vier pleetjes ook, maar de oude brievenbus en een half vergaan bordje met ‘Kleverskerke’ erop tegen de muur, ook dat werden symptomen van een terugtrekkende beweging.
Aan het einde van de eeuw kon het zomaar gebeuren dat een leerling een geweer mee mocht nemen naar school. Als er dan in de buurt een kraai of een duif neerstreek en meester zei “Kees, schiet hem dood”, dan deed Kees dat. Het was de tijd van het barstensvolle schoollokaal: veertig leerlingen pasten erin. Maar de tijden veranderden, het lokaal werd hoe langer hoe minder vol. De geur van geslepen potloden en inkt voor kroontjespennen bleef, de vier pleetjes ook, maar de oude brievenbus en een half vergaan bordje met ‘Kleverskerke’ erop tegen de muur, ook dat werden symptomen van een terugtrekkende beweging.
Januari 1958. De school heeft
welgeteld negen leerlingen over, volgens de statistiek keurig verdeeld over zes
klassen. Nagenoeg individueel onderwijs! Met een keerzijde, want sluiting
dreigt als rap wassend water. De Christelijke gemeenteraad van Arnemuiden moet
vasthouden aan een minimum van tien leerlingen, zoals vereist door het Ministerie
van Onderwijs, Kunst en Wetenschappen. De hele kwestie van subsidiëring is er
nauw mee verbonden. Maar dicht? Dat zien de ouders niet zitten, ze bouwen een
dijk van woorden. De school is een zeer levendig deel van de Kleverskerkse
gemeenschap! De ziel zou ermee uit het dorp verdwijnen, op geen enkele andere school
is het contact tussen de leerlingen zo innig. Op een protestbrief zetten de
vaders en moeders hun mooiste paraaf. En met succes: de school krijgt drie jaar
respijt; daarna zal de situatie opnieuw worden bekeken.
Aanwas is natuurlijk gewenst, maar
het aantal zwangerschappen belooft niet veel goeds. Hoe kan het ook anders, de
leerlingen zijn al bijna allemaal familie van elkaar, de helft heet Baaijens.
Bij het volgende meetmoment staat de teller op nog maar zes leerlingen, want tot
overmaat van ramp heeft er een dorpsakkefietje (‘schoolstrijd’) plaatsgevonden,
met als gevolg dat een paar leerlingen al vast aan het ‘forenzen’ zijn gegaan. Een
raadslid doet de suggestie een autobusje voor alle kinderen te laten rijden,
van Kleverskerke naar Arnemuiden en terug. Maar dat had de beste man beter niet
kunnen doen, of hij had zich beter niet meer in het dorp kunnen vertonen. Grimmige
stenen moet de ambtenaar ontwijken, en dat zijn geen damstenen!
De onvermijdelijke onheilstijding
volgt op 27 januari 1964: na 145 jaar zal de school haar poorten sluiten. “Op
grond van de Lager Onderwijs Wet van 1920 hoeft de instandhouding van de school
van Kleverskerke thans niet langer gevorderd te worden.” Burgemeester Hack van
Arnemuiden deelt de raadsleden mede dat ze het voorstel van Burgemeester en Wethouders
helaas moeten aanvaarden. “We moeten een einde maken aan een historisch
gegroeide omstandigheid, en dat is dit schooltje zonder meer.” Als de gemeente er
maar voor zorgt dat het tachtig inwoners tellende dorp alternatief lager
onderwijs krijgt aangeboden. En dus gaan Koosje Polderdijk en Jan Baaijens van
acht, en Nico Baaijens en Mattie Louwerse van tien, naar Middelburg fietsen.
Vijf kilometer heen, vijf kilometer terug. “Weer eens wat anders voor de jongens
en meisjes, die tot nog toe in arcadische stilte werden grootgebracht.” Piet
Baaijens, die de zesde klas was, pakt sowieso al de fiets naar zijn nieuwe
school. Op de valreep heeft hij Kleverskerke een unieke prestatie bezorgd: door
zijn verkeersexamen perfect te doen is de school de enige foutloze van het
land!
Zaterdag 1 augustus 1964 wordt
het definitieve einde getekend. Twee weken eerder sluit het kleinste schooltje
van Nederland op een vrijdagmiddag haar deuren. Die dag komen oud-leerlingen,
ouders, journalisten, bijna alle inwoners en het schoolhoofd bij elkaar. In de kerk
wel te verstaan want een vergaderlokaal heeft het dorp niet, en het
schoollokaal is te krap. Weemoedige toespraken volgen, tranen wellen. Sommige
van de oud-leerlingen, oud tot in de tachtig, hebben zich in klederdracht
gehesen. Bijna even oude foto’s komen tevoorschijn, allemaal jongens en meisjes
als popjes, met ernstige gezichten. “Kijk, dat ben ik, mijn vader is hier
onderwijzer geweest en ik heb nog tussen de schoolbanken leren fietsen!”
Onder de jochies die in de bankjes
van het gebouwtje zaten zijn heren die elders vooraanstaande posten gingen bekleden,
in overheidsdienst of bij fabrieken. Anderen zijn in Kleverskerke blijven wonen,
het kleine Klevers dat nóg kleiner wordt. En dat is aandoenlijk, het charmeert:
in het schoollokaal getuigt een televisie-uitzending ervan hoe verslaggevers
zich de voorbije jaren op het mediagenieke schooltje hebben geworpen. Hun
aandacht was omgekeerd evenredig met het aantal leerlingen.
Vervolgens is het de beurt aan de heer De Bert, het laatste schoolhoofd, om een overzicht te geven van de lange didactische geschiedenis van Kleverskerke. Een gedegen overzicht waarin meester het onderwijs welhaast op de voet volgt. Persoonlijk wordt het ook, want op zoek naar leuk werk was hemzelf deze grap voor de voeten gerold: per 1 april 1956 is Izaak de Bert, geboren 1 februari 1904 in Aardenburg, aangesteld als schoolhoofd, hoofdonderwijzer, klassenonderwijzer in zes klassen, gymnastiekleraar, conciërge en bibliothecaris van de Openbare School, secretaris van de plaatselijke Oranjevereniging, en raadsman van Kleverskerke.
De band tussen meester en dorp
groeit met de dag. Vraagt een moeder of meneer een kinderbijbel kan kaften, dan
doet hij dat. Beloning de volgende dag: drie eieren. Van maandag tot en met vrijdag
komt meester thuis in de ambtswoning, een kamer naast het schooltje. Als het weekeinde
aanbreekt stapt meester op de solex en rijdt hij naar zijn andere thuis, naar
zijn gezin in Vlissingen. ‘s Maandags keert meester terug naar het schooltje,
waar de met vette Zeeuwse klei beklonterde kaplaarsjes om negen uur (en om één
uur nog een keer) de school binnenstappen, en de kousjes en pantoffels bij de
hoge kolenkachel samendrommen. Wie er dan doordeweeks voor meester kookt? “Dat
doe ik zelf,” zegt hij.
Totdat meester zijn rijbewijs haalt en de brommer wordt vervangen door een DKW, een vierwieler nauw verwant aan de Audi, en dan rijdt meester dagelijks tussen Klevers en Vlissingen heen en weer. Vanaf de dijk zet meester de DKW dan in z’n achteruit, om later moeiteloos de Dorpsstraat weer te verlaten. Tweemaal per week stapt dan ook het gehele leerlingenbestand in, om te gaan zwemmen in het kanaal. Of de automobiel vervoert de hele club naar een turnzaal in Arnemuiden. Schoolreisjes hetzelfde laken een pak: meester laat de school instappen en dan rijdt hij weg. En soms, op woensdagmiddag, komt de hele bups bij moeder de vrouw in Vlissingen terecht om van haar kookkunsten te genieten.
Totdat meester zijn rijbewijs haalt en de brommer wordt vervangen door een DKW, een vierwieler nauw verwant aan de Audi, en dan rijdt meester dagelijks tussen Klevers en Vlissingen heen en weer. Vanaf de dijk zet meester de DKW dan in z’n achteruit, om later moeiteloos de Dorpsstraat weer te verlaten. Tweemaal per week stapt dan ook het gehele leerlingenbestand in, om te gaan zwemmen in het kanaal. Of de automobiel vervoert de hele club naar een turnzaal in Arnemuiden. Schoolreisjes hetzelfde laken een pak: meester laat de school instappen en dan rijdt hij weg. En soms, op woensdagmiddag, komt de hele bups bij moeder de vrouw in Vlissingen terecht om van haar kookkunsten te genieten.
Het schoolhoofd is van het nuchtere type: “Als de zesde klas één leerling telt kun je met de zesde klas moeilijk gaan zingen. Zoiets is toch te gek.” Maar verder is het onderwijs volkomen individueel en dat geeft een aparte sfeer aan het oude lokaal met de oude potkachel. Als het speelkwartier om is doet meester de deur half open en zegt hij “het is tijd jongens”, en dan is een halve minuut later de hele school weer in bedrijf. Met al zijn gaven geeft meester De Bert les, alleen het handwerken besteedt hij uit, daarvoor komt mevrouw Passenier over uit Middelburg.
Tijdens zijn Kleverskerkse jaren blijft
meester stoïcijns laconiek onder de betuttelende vragen van het journaille. Hoe
hij dat nou vond, zo’n school met nog geen dozijn leerlingen? “Och, dat is
prettig hoor. Je kunt de hele school overzien, het gaat me van een leien dakje.
De kinderen zouden niet genoeg eerbied voor me hebben, want ze hoeven van mij hun
vinger niet op te steken als ze naar de wc moeten, en daarom zou alles te amicaal
zijn.” En over het dammen tijdens schooltijd? “Ja, tijdens het speelkwartier dammen
de leerlingen vaak, vooral als het slecht weer is, en ze zullen het ook best
wel eens onder de les hebben gedaan. Ik was daar niet op tegen en ben het nog
steeds niet. We hebben hierzo een bloeiende damclub, dat is toch bijzonder voor
zo’n klein dorp. En dammen leren is goed voor ze, maar dat begrijpt niet
iedereen. We hebben eens twee jongens uit Arnemuiden voor het raam gehad die het
zagen. ‘Kijk eens’, riepen ze, ‘ze zitten te dammen!’ Zo zijn er praatjes de
wereld ingekomen. Maar met dammen is echt niks mis. Bovendien, de inspecteur
verzekerde ons dat de kinderen in Kleverskerke goed leren!”
Na deze wijze woorden beklimt
burgemeester Hack nogmaals het spreekgestoelte om degene die het schooltje ruim
acht jaar lang heeft geleid, te bedanken. De waardering van gemeentebestuur,
inwoners en oud-leerlingen krijgt gestalte in een gift: een kopergravure van
Kleverskerke, plus een boekenbon voor mevrouw De Bert. Dominee Wieringa spreekt
zoals een dominee spreekt, en Jan Baaijens haalt in dichtvorm herinneringen op
aan vroeger. Ook mevrouw Van Mourik-Louwerse, die vele jaren de school netjes
hield, ontvangt een aandenken. Bij het definitieve afscheid zegt meester De
Bert: “Het is jammer, ik had mijn vijf laatste jaren in het onderwijs het
liefst in Kleverskerke gediend. Nu ga ik ‘op wachtgeld’ en dat is niet voor het
eerst. Drie keer eerder werd mijn geliefde werk door omstandigheden
onderbroken, maar van mij mag er nog wel een nieuwe termijn komen, ik vind het
nog steeds een geweldig vak.”
Zomer 2017. Weet ik meer van
meester De Bert? Eigenlijk niet veel maar toch wel wat. Izaak Jan de Bert belooft
17 november 1933 ‘met de handschoen’ eeuwige trouw aan mevrouw De Bert, verpleegster
Neeltje Wilhelmina Evertse, die dan in Den Haag is. In 1945 blijkt hij zich te bevinden
in een Jappenkamp, ver weg in Nederlands Indië, als dienstplichtig soldaat
infanterie bij het KNIL. Voorheen wonende te Tandjong (Tanjung), Enim,
Zuid-Sumatra, waar zijn vrouw dan nog is. De interneringskaart zegt: leraar.
Na zijn pensionering woont het
echtpaar aan de Jeroen Boschweg in Vlissingen, op nummer 6. En o ja, meester
damde niet zomaar, hij noteerde ook wel eens problemen. Twee ervan zijn bewaard
gebleven, door publicatie in Het Damspel
(november 1961) en Elseviers Weekblad
(19 januari 1963). Die tweede, op diagram, is niet voor de poes –de oplossing
is verstopt tussen de bronnen. Staat er 55 jaar later ergens in Nederland een
onderwijzer voor de klas die iets componeert van dit niveau? Zoon Jaap Jan in
ieder geval niet; die stuurde drie jeugdwerkjes op naar de jeugdrubriek van Het Damspel, maar daar bleef het bij en
daar houdt het mee op. Meester De Bert is onvindbaar. Wanneer hij zijn levenstermijn
afsloot? De tijd zal het leren.
Voor een mooi verhaal hoef je niet
alles te weten. Nu ik dit zo teruglees valt me ineens op dat het verhaal van
Kleverskerke aanschurkt tegen een willekeurige episode uit de hoorspelserie ‘Mans
Tierelier’, waarmee Max Douwes zich in het Drenthe van de jaren vijftig en
zestig onsterfelijk heeft gemaakt. Met één wezenlijk verschil: dit in Zeeland is
allemaal echt gebeurd.
Bronnen
kleverskerke.blogspot.nl (alle foto’s!
–‘Schoolstrijd’ komt uit de Margriet
van 1962, de oude foto met drie-en-dertig leerlingen dateert van 1906)
www.arnehistorie.com (P.J.
Baaijens, ‘Het kleinste schooltje van Nederland’ Daarin:)
Provinciale Zeeuwse Courant januari 1958; Zeeuwsch Dagblad 12.7.1958 (‘Kleverskerke staat op de bres voor het
bestaan van de school’); Het Vrije Volk
december 1960; Zeeuwsch Dagblad 15.8.1962
(‘Dorp bezijden de route – Eeuwenoud isolement, oord waar stilte is’); Prinses [damesweekblad op protestant-christelijke basis] 22.9.1962
(‘Met z’n vijven’); Margriet
[weekblad voor moeder en kind] 3.11.1962; Elseviers
Weekblad 19.1.1963 (oplossing damprobleem: 47-41, 33-28, 28x8, 16-11! 8-3, 3x16/21 (13-18) 16/21-27 (18-23) 27-38
(23-28) 38-24/29/47 (28-32) 24/29/47-42 (15-20, 32-37) 15-47+); Provinciale Zeeuwse Courant mei 1963
(kroniek van Zwin tot Zijpe: ‘Neerlands kleinste school in gevaar’); Provinciale Zeeuwse Courant 29.1.1964
(‘Raad Arnemuiden hief de 145 jaar oude school van Kleverskerke op’); Algemeen Dagblad 14.2.1964 (‘School van
vijf sluit’); EVA [blad voor de
vrouw] 15.2.1964 (‘De meester moest verdwijnen’); De Rotterdammer 15.7.1964 (‘Kleinste school van Nederland gaat
dicht’); Provinciale Zeeuwse Courant
18.7.1964 (‘Kleverskerkes school nu officieel gesloten’); Algemeen Dagblad 18.7.1964 (‘Nederlands kleinste school dicht’). De
informatie betreffende meester De Bert in Nederlands Indië bevindt zich in het
Nationaal Archief te Den Haag –ook online te raadplegen.
1 opmerking:
Wat een leuk historisch stukje van het schooltje !! gr nr 9
Een reactie posten